Het is Driekoningen, 6 januari 1473. Truitje Blasius vindt op de hoek van de Botersloot en de Vrouwensteeg een pasgeboren baby, gewikkeld in wat jute. Truitje en haar man, de meester-kuiper Jan Blasius, nemen de baby liefdevol in huis op. Ze noemen hem Caspar, naar een van de Drie Koningen. Rotterdam wordt in die periode bezet door jonker Frans van Brederode. De stad is voor hem een goede uitvalsbasis voor zijn veroverings- en strooptochten in de rijke omgeving. Dit betekent dat voor de poorters van Rotterdam het voedsel schaars wordt nu zij geen handel meer kunnen drijven met het hen omringende gebied. Als Caspar tien jaar is ontmoet hij Grietje, de dochter van chirurgijn Melchior. Via meester Melchior raakt hij betrokken in allerlei geheimzinnige activiteiten. Zijn leven verandert.
Het is Driekoningen, 6 januari 1473. Truitje Blasius vindt op de hoek van de Botersloot en de Vrouwensteeg een pasgeboren baby, gewikkeld in wat jute. Truitje en haar man, de meester-kuiper Jan Blasius, nemen de baby liefdevol in huis op. Ze noemen hem Caspar, naar een van de Drie Koningen. Rotterdam wordt in die periode bezet door jonker Frans van Brederode. De stad is voor hem een goede uitvalsbasis voor zijn veroverings- en strooptochten in de rijke omgeving. Dit betekent dat voor de poorters van Rotterdam het voedsel schaars wordt nu zij geen handel meer kunnen drijven met het hen omringende gebied. Als Caspar tien jaar is ontmoet hij Grietje, de dochter van chirurgijn Melchior. Via meester Melchior raakt hij betrokken in allerlei geheimzinnige activiteiten. Zijn leven verandert.